zondag 1 september 2013

Knip en plakwerk

over de situatie van de mensenrechten in de Sahel (2013/2020(INI))
Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Charles Tannock

-knip-

– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de VN-Veiligheidsraad over de Westelijke Sahara van 8 april 2013, en met name de verwijzing hierin naar de onderlinge verwevenheid van de Westelijke Sahara en de situatie in de Sahel, 

-knip-

B. overwegende dat deze resolutie betrekking heeft op de landen die zijn opgenomen in de Sahel-strategie van de EU, met name Mauritanië, Mali, Niger en bepaalde delen van Burkina Faso en Tsjaad; overwegende dat de bredere geografische en ecologische definitie van de Sahel van groot belang blijft met betrekking tot de gedeelde uitdagingen van de regio op mensenrechtengebied; overwegende dat in dit verslag tevens de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara en de kampen bij Tindouf zullen worden behandeld;

-knip-

 F. overwegende dat complexe en onderling verweven problemen een efficiënte coördinatie van de verschillende beleidsmaatregelen van de EU vereisen, waarbij inspanningen van de EU op het gebied van mensenrechten, ondersteuning van de democratie en de rechtsstaat moeten worden gekoppeld aan de doelstellingen van de EU op het gebied van crisisbeheer, de veiligheidssector, ontwikkelingssamenwerking en ecologische duurzaamheid;

G. overwegende dat samenwerking van de EU met de Afrikaanse Unie (AU), de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas), regionale mensenrechteninstanties en de VN-organen voor mensenrechten een absolute voorwaarde is voor de effectief ondersteuning van de bescherming en bevordering van mensenrechten in de Sahel;
   
H. overwegende dat in de Westelijke Sahara sinds 1991 een staakt-het-vuren van kracht is tussen de Marokkaanse regering en het Polisario-front; overwegende dat de VN de Westelijke Sahara beschouwen als een niet-zelfbesturend gebied; overwegende dat geen enkel land de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara erkent; overwegende dat de Democratische Arabische Republiek Sahrawi momenteel door de Afrikaanse Unie en meer dan 45 VN-lidstaten wordt erkend, doch niet door de gehele VN noch door de lidstaten van de EU; overwegende dat de VN en de EU Marokko niet expliciet als een bezettingsmacht beschouwen; overwegende dat een referendum over de status van de Westelijke Sahara, waarover in 1988 voor het eerst overeenstemming werd bereikt, nog steeds niet heeft plaatsgevonden;


I. overwegende dat de vluchtelingenkampen nabij Tindouf in Algerije, die zevenendertig jaar geleden werden opgezet, de op een na grootste operationele vluchtelingenkampen ter wereld zijn; overwegende dat een politieke impasse iedere realistische mogelijkheid voor ontmanteling van deze kampen in de nabije toekomst, of hervestiging of repatriëring van de inwoners ervan, in de weg staat;

J. overwegende dat de VN-missie voor het referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO) de enige VN-missie is die geen mensenrechtencomponent in haar mandaat heeft, en niet voorziet in een mechanisme voor de melding van vermeende mensenrechtenschendingen; overwegende dat zowel de Marokkaanse regering als het Polisario-front van mensenrechtenschendingen zijn beschuldigd;

-knip-

 Mensenrechtenoverwegingen in de Westelijke Sahara en de Tindouf-kampen


36. neemt kennis van het verslag van de secretaris-generaal van de VN van april 2013 over de Westelijke Sahara, waarin wordt benadrukt dat "het van cruciaal belang is om het conflict betreffende de Westelijke Sahara aan te pakken als onderdeel van een bredere strategie voor de Sahel", en dat "de mensenrechtenkwestie van groot belang blijft voor een eventuele oplossing van het conflict"; wijst voorts op de conclusies van veel waarnemers dat de Westelijke Sahara dreigt te destabiliseren als gevolg van het conflict in de Sahel en de groeperingen die bij dit conflict betrokken zijn;

37. benadrukt dat mensenrechten in de Westelijke Sahara in aanmerking moeten worden genomen zonder vooruit te lopen op een eventuele definitieve politieke overeenkomst en zonder een mening tot uiting te brengen met betrekking tot een dergelijke overeenkomt; herhaalt niettemin dat zelfbeschikking een fundamenteel mensenrecht is, zoals vastgelegd in artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN; herinnert voorts aan resolutie 1754 van de VN-Veiligheidsraad waarin de partijen worden opgeroepen in goed vertrouwen onderhandelingen te openen, zonder voorwaarden vooraf, "teneinde te komen tot een rechtvaardige, duurzame en voor alle partijen aanvaardbare politieke oplossing, die voorziet in zelfbeschikking van de bevolking van de Westelijke Sahara"; vreest dat de vertraging van 25 jaar bij de organisatie van een referendum de vervreemding van de Sahrawi en het gevaar van geweld vergroot, met name onder jongeren;

38. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het recente verslag van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake marteling, waaruit blijkt dat Marokkaanse functionarissen personen op politieke gronden gevangen hebben gezet, zich schuldig hebben gemaakt aan marteling en verkrachting van Sahrawi-gedetineerden, actievoerders hebben ontvoerd en achtergelaten, en advocaten die voor onafhankelijkheid zijn herhaaldelijk en onder meer thuis hebben lastiggevallen; wijst voorts op de wijdverspreide beschuldigingen inzake gedwongen verdwijningen en oneerlijke processen; wijst met name op de ontmanteling van het protestkamp van Gadaym Izik in november 2010, waarbij als gevolg van het aanzienlijke geweld zowel Marokkaanse als Sahrawi-doden vielen, en het latere proces tegen 25 Sahrawi's, van wie velen bekend staan als mensenrechtenactivisten, in februari 2013; neemt kennis van Marokko's ongewijzigde standpunt dat het proces eerlijk en naar behoren is verlopen, en van de positieve conclusies van enkele internationale waarnemers, maar herinnert tevens aan de bezorgdheid van de speciale vertegenwoordiger van de VN over het gebruik van een militaire rechtbank, de beschuldigingen inzake marteling, en het onvermogen van de Marokkaanse autoriteiten om deze beschuldigingen te onderzoeken; wijst op de conclusies van enkele ngo's en mensenrechtenwaarnemers met betrekking tot de vermeende politieke vervolgingen in de zaak, de gebrekkige bewijslast en excessieve straffen; dringt er derhalve bij de Marokkaanse autoriteiten op aan om samen te werken met het maatschappelijk middenveld en andere actoren, teneinde de transparantie en eerlijkheid van gerechtelijke procedures te waarborgen, en om onderzoek te doen naar en vervolging in te stellen tegen veiligheidsfunctionarissen die ervan worden beschuldigd betrokken te zijn bij willekeurige gevangenneming, marteling en andere vormen van machtsmisbruik;

39. wijst nogmaals op de in het verslag van de OHCHR van 2006 verwoorde zorgen inzake beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging in de Westelijke Sahara; neemt kennis van de bewering van Marokko dat het sit-indemonstraties en andere vormen van protest toestaat; betreurt dat Marokko ngo's die zich voor onafhankelijkheid uitspreken klaarblijkelijk via institutionele weg tegenwerkt door hun wettelijke registratie en erkenning te verhinderen; veroordeelt de vaak strenge straffen voor "ondermijning van de Marokkaanse territoriale integriteit", een wetgevingsinstrument dat naar verluidt wordt gebruikt om Sahrawi's die voor onafhankelijkheid pleiten, te dwarsbomen; herinnert aan de bevindingen van de onafhankelijke deskundige van de VN inzake culturele rechten dat de Marokkaanse autoriteiten bepaalde aspecten van de Sahrawi-cultuur onderdrukken, en herhaalt de oproep van deze deskundige om een einde aan deze maatregelen te maken en volledige culturele diversiteit te bevorderen;

40. is ingenomen met de aanzienlijke economische en infrastructurele ontwikkeling die de Marokkaanse regering in de Westelijke Sahara tot stand heeft gebracht; blijft evenwel bezorgd over het voortdurende conflict inzake de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied, met name uit de fosfaatmijnen, de visserij en de olie-exploratie; herinnert aan het advies van de adjunct-secretaris-generaal van de VN voor juridische zaken uit 2002, waarin werd gewezen op de "onvervreemdbare rechten" van de bevolking van de Westelijke Sahara op de natuurlijke hulpbronnen van hun gebied, en waarin werd bepaald dat verdere exploitatie "waarbij de belangen en wensen van de bevolking van de Westelijke Sahara buiten beschouwing worden gelaten" illegaal zouden zijn; benadrukt in dit verband dat goederen en hulpbronnen van de Westelijke Sahara moeten worden uitgezonderd van alle handelsovereenkomsten tussen Marokko en de EU, tenzij de toestemming van en de baten voor de Sahrawi-bevolking duidelijk kunnen worden aangetoond; wijst er met grote bezorgdheid op dat de EU geen nieuwe visserijovereenkomst met Marokko moet sluiten zolang er geen oplossing voor de controverse is gevonden;

41. wijst erop dat landmijnen in de Westelijke Sahara ten minste 2 500 tragische slachtoffers hebben geëist sinds 1975, nog altijd een bedreiging zijn voor vele duizenden Sahrawi-nomaden, en een ernstige belemmering vormen voor een oplossing van het conflict in de Westelijke Sahara en de vluchtelingensituatie; prijst in dit verband het werk van MINURSO, het Koninklijke Marokkaanse Leger, Lindmine Action en andere organisaties om de desbetreffende gebieden in kaart te brengen en van landmijnen te ontdoen, en moedigt alle actoren aan alles in het werk te stellen om de bevolking voor te lichten, slachtoffers bij te staan en alle resterende munitie te verwijderen;

42. uit zijn diepe bezorgdheid over de chronische armoede en het gebrek aan basisvoorzieningen en behoorlijke huisvesting in de door het Polisario-front bestuurde vluchtelingenkampen nabij Tindouf; herhaalt de aanbevelingen van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake behoorlijke huisvesting dat hiertoe voldoende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld; wijst in dit verband op het gebrek aan duidelijke documentatie over het precieze aantal bewoners van de Tindouf-kampen, en dringt er bij de autoriteiten op aan regelmatig tellingen of officiële registraties uit te voeren of deze te faciliteren; 

43. vreest dat de armoede in de Tindouf-kampen in combinatie met het ontbreken van langetermijnperspectieven voor veel vluchtelingen, hen kwetsbaar maakt voor radicalisering in religieus fundamentalistische richting; vraagt aandacht voor de poreuze grenzen van het gebied, hetgeen diepere infiltratie van de kampen door jihadistische groeperingen uit het noorden van Mali en elders, dreigt te vergemakkelijken; benadrukt daarom dat het van zeer groot belang is om de veiligheid en de beveiliging van de kampen te waarborgen;

44. wijst erop dat hoewel de meest recente waarnemers, verslagen van het OHCHR, het Robert F. Kennedy Center for Justice and Human Rights en Human Rights Watch weinig bewijs hebben gevonden voor systematische en institutionele mensenrechtenschendingen in de kampen, veel actoren, met inbegrip van de Marokkaanse regering, Marokkaanse ngo's en enkele voormalige bewoners van de Tindouf-kampen, de Polisario-autoriteiten ervan hebben beschuldigd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van beweging van bewoners te beperken, slavernij toe te passen of toe te staan, kinderen tot een huwelijk te dwingen, en families te scheiden teneinde de kinderen naar Cuba te sturen voor militaire training; wijst erop dat Polisario deze beschuldigingen krachtig ontkent en stelt dat zij politiek gemotiveerd zijn; dringt er derhalve bij Polisario op aan om onafhankelijke mensenrechtenwaarnemers volledig, regelmatig en ongestoord toegang tot de kampen te verschaffen; dringt er, gezien het vermeende bewijs van resterende vormen van particuliere slavernij in zowel de Tindouf-kampen als in de Westelijke Sahara, bij de autoriteiten van Polisario en Marokko op aan hun inspanningen te verdubbelen om een einde aan deze praktijk te maken en de slachtoffers te rehabiliteren;

45. is verheugd over de inspanningen om de documentatie over vermeende
mensenrechtenschendingen in de Westelijke Sahara te verbeteren, met name door de oprichting van de Marokkaanse nationale raad voor mensenrechten die in Laayoune en Dakhla zetelt; neemt kennis van het positieve werk van deze raad en dringt er bij de Marokkaanse regering op aan de onafhankelijkheid en de bevoegdheden ervan te versterken en zijn aanbevelingen ten uitvoer te leggen; is voorts ingenomen met de Marokkaanse uitnodiging en ontvangst van internationale ad-hocdelegaties, met inbegrip van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake marteling, en dringt er bij alle betrokken partijen op aan op soortgelijke wijze te blijven samenwerken met de mensenrechtenorganen van de VN;

46. neemt niettemin kennis van de ernstige en betwiste beschuldigingen aan het adres van zowel de Marokkaanse als de Polisario-autoriteiten, en herinnert aan de nadruk die de secretaris-generaal van de VN recentelijk legde op "onafhankelijk, onpartijdig, alomvattend en duurzaam toezicht op de mensenrechtensituatie in zowel de Westelijke Sahara als de kampen"; wijst er in dit verband op dat de VN in april 2013 het mandaat van MINURSO niet hebben versterkt met een mensenrechtendimensie; spoort de VN aan dit alsnog te doen of anders een nieuwe, permanente, onpartijdige mensenrechteninstantie op te richten die belast wordt met het toezicht op en de verslaglegging over de algehele mensenrechtensituatie en met het onderzoek naar individuele klachten; dringt erop aan dat een dergelijke instantie ook betrekking moet hebben op het door Marokko gecontroleerde deel van de Westelijke Sahara, de Tindouf-kampen en ander grondgebied dat onder controle van het Polisario-front staat;

47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordigers van de EU voor de mensenrechten en voor de Sahel, de EU-lidstaten, de regeringen en de parlementen van de Sahel-landen, Marokko, Algerije en het Polisario-front, de secretaris-generaal van de VN en de VN-Veiligheidsraad, de voorzitter en de secretaris-generaal van de commissie van de AU, en de voorzitter en commissievoorzitter van de Ecowas.